woensdag 28 augustus 2013

FRANKENSTEIN: NEFERTITI MEETS LAZARUS 2.0

 



Een dag na de première van Frankenstein (1931) wordt regisseur James Whale opgebeld door een wat later bleek buitengewoon ontdane en volledig uitgeputte bioscoopbezoeker. De volledig gebroken man wil hem nog hartelijk danken voor de gruwelijke en vooral slapeloze nacht die hij aan het avondje bioscoop heeft overgehouden. Het is dat wij vele decennia later niet in de gelegenheid waren om deze actie te herhalen, anders was het daar misschien nog van gekomen ook. Maar het staat ons nog steeds als de dag of eigenlijk nacht van gisteren bij, de uitgebreide controle van alle kasten en de onderkant van het bed, gevolgd door die rusteloze sluimerslaap tussen droom en werkelijkheid.

Nu wisten wij ook wel dat die film niet echt geschikt was voor onnozele negenjarigen, maar de verleiding was te groot na al die verhalen. Bovendien was het toch maar film? De straf kwam uiteindelijk in de vorm van nachtelijke silhouetten die het midden hielden tussen de voorwerpen in een jongensslaapkamer en het silhouet van het beroemdste blokhoofd uit de filmgeschiedenis, uiteraard begeleid door de nagalmen van het afschuwelijke gekrijs toen de brandende molen instortte. Daarvoor hoefde je niet eens aan een nachtmerrie toe te komen. Daarom hadden we nog geruime tijd alle begrip voor de actie van de boze beller.

En dan te bedenken dat dit vreemde rechthoekige hoofd, ondersteund door een nek met die merkwaardige bouten, ook maar was ontsproten aan de fantasie van grimeur Jack Pierce. De film zelf was eigenlijk maar een merkwaardig typisch Hollwood-aftreksel van het oorspronkelijk boek van Mary Shelley.

A modern Prometheus luidt de ondertitel van de roman. Aan wat eigenlijk expliciet aan de goden was voorbehouden, daar moesten gewone stervelingen - zo ook Prometheus - zich verre van houden. Zeker als het om het scheppen van leven ging. Voor christenen was en is dit het monopolie van Onze Lieve Heer zelf, of desnoods van zoon Jezus Christus, die - zoals we kunnen vernemen uit het Nieuwe Testament -  Lazarus uit de dood weer tot leven wekte.

Victor (in de film Henry genoemd) Frankenstein legt dat allemaal naast zich neer, als hij een overledene weer uit de dood doet herrijzen. Sterker nog, hij gaat nog een stapje verder als hij zijn eigen 'perfecte' creatie samenstelt uit delen van verschillende doden, en vervolgens nieuw leven inblaast. Al gebruikt hij daarvoor -  volgens de nieuwste wetenschappelijke mode -stroom. Is er leven na de dood? Jazeker, en meer dan dat, je krijgt een soort herkansing in een vernieuwd en beter lichaam. Je zou als het ware kunnen spreken van een Lazarus 2.0.


De scene waarin het publiek voor het eerst het monster in levende lijve kon aanschouwen.

Het probleem van deze verbeterde versie was alleen, dat hij zijn uiterlijk niet meehad. Victor was dan weliswaar een briljante wetenschapper, maar van plastische chirurgie had hij helaas geen kaas gegeten. In de filmversie kwam daar nog eens bij, dat de producent van mening was dat het monster "per ongeluk" de hersenen van een moordenaar moest krijgen. Volgens de filmnormen van die tijd gingen een afzichtelijk uiterlijk en een zwaar criminele aard daarmee weer eens hand in hand. Het kon dan ook niet anders, dat het geheel ontaardde in een aaneenschakeling van dood en verderf. Aan het slot keek het wanhopige en opgejaagde monster vanaf een brandende molen neer op een woedende en wraaklustige menigte. Zo kwam het kwaad hevig krijsend om in de vlammen van de instortende molen. Althans dat zouden we toch mogen verwachten?


De bruid is niet echt bereid in te gaan op de avances van het monster.

Echter, door het grote succes van de film kon een vervolg - waarin het monster het toch overleefd bleek te hebben- niet uitblijven. Het monster kreeg zowaar menselijke trekjes. Hij leerde praten, sigaren roken en - last but not least - wilde zelfs een eigen passend speelkameraadje. En de aangewezen persoon om daarvoor te zorgen liet zich raden: Victor Frankenstein.

Het vervolg met de toepasselijke titel Bride of Frankenstein (1935) is eigenlijk een merkwaardige aaneenschakeling van vreemde scenes en dito figuren. Een aantal volgt het boek van Shelley, maar het vreemdst is een zekere Dr. Pretorius. Hij weet - in samenwerking met het monster - Victor uiteindelijk zo ver te krijgen dat hij weer het laboratorium betreedt. Uiterst merkwaardig daarbij is dat deze Pretorius - hoe wordt totaal niet duidelijk - een hele rij zeer uiteenlopende minimensjes heeft weten te creëren. Tezamen vormen ze soort kermisattractie, die op commando allerlei kunstjes vertoont. Waarschijnlijk moesten ze zorgen voor een luchtige noot in de film, om te voorkomen dat James Whale weer lastig gevallen zou worden door boze bellers. In elk geval is totaal onduidelijk waarvoor Pretorius Frankenstein nodig heeft.

Hoe dat ook zij, half gedwongen en half gechanteerd gaat Victor opnieuw aan de slag. Deze keer om een bruid voor het monster te scheppen. Vanzelfsprekend wordt het weer een Frankensteiniaanse schoonheid. Wederom heeft grimeur Pierce zich mogen uitleven. Nadat hij eerder de Britse acteur William Pratt - beter bekend als Boris Karloff  (zie ook Mummies) - als het monster onsterfelijk heeft gemaakt, wordt nu actrice Elza Lancester aan zijn fantasie bloot gesteld. Het toeval wil dat hij en Irma Kusely zich bij het kapsel sterk hebben laten inspireren door de kroon van Nefertiti. Jammer genoeg voor de bruid - maar wel overeenkomstig de vaardigheden van Victor Frankenstein - heeft hij de rest van Nefertiti daarbij buiten beschouwing gelaten. Voor het monster is dit geen probleem, maar de bruid zelf denkt daar anders over, vooral tijdens haar eerste afspraakje met het monster. Ook hier laat het einde zich raden: deze keer zorgt het monster zelf - we zien op de valreep nog een traantje over zijn wang biggelen - dat alles ten onder gaat. Nu eindigt het met een grote explosie, waarmee hij samen met zijn bruid en ook Pretorius in de lucht vliegt. Tenminste, daar ziet het naar uit, want ... inderdaad...

JEEPERS!
 
De opvolger,  The son of Frankenstein - een draak van een film, met Karloff de laatste keer in de rol van het monster - lijkt tevens het startsein voor een lawine aan belabberde 'Franksteinfilms. We laten hier een aantal modernere versies even buiten beschouwing. Na allerlei serieus bedoelde onderlinge ontmoetingen - zogenaamde meet-films - tussen de filmmonsters van uiteenlopend pluimage, komt het absolute dieptepunt in het genre met de films met de komieken Abbott en Costello. Bud Abbott en Lou Costello, een soort vroegtijdige Amerikaanse tegenhanger van onze The Mounties, inclusief het gevoel voor humor, zijn misschien wel toegevoegd om negenjarigen gerust te stellen.

Maar wees gewaarschuwd, wie naar Abott en Costello meet Frankenstein heeft gekeken, loopt het risico op structurele slapeloosheid. Nee, dan nog liever Boris Karloff met een sigaar onder je bed. En als we heel eerlijk zijn, eigenlijk nog veel liever de bruid, omdat ze ons ergens toch aan Nefertiti doet denken.



zaterdag 17 augustus 2013

VALS LICHT AAN HET EINDE VAN DE TUNNEL?


Na de dood is er niets, de dood zelf is niets,
de laatste grenspaal van een snelle baan.
Hebzuchtigen, hoop niet, vreesachtigen schrik niet.
De gulzige tijd en de chaos verslindt ons,
dood is onsplitsbaar, vernietigt het lichaam
en spaart niet de ziel...
vraag je waar jij na je dood zult liggen?
Waar ongeborenen liggen.*

Aldus de Romeinse dichter Seneca in zijn Trojaanse vrouwen in de mooie vertaling van Piet Schrijvers.



Kortom, dood is dood, punt uit. Maar natuurlijk niet als het aan de vele religies ligt, waar we al die prachtige hiernamaalsbeelden aan te danken hebben. Hiernamaalsbeelden die tot ons zijn gekomen door allerlei, uiteenlopende openbaringen en visioenen via sacrale tussenpersonen zoals profeten, priesters, sjamanen of zowaar hemelse boodschappers van het type engel.

Nu mag iedereen natuurlijk geloven wat hem of haar goeddunkt. En zoals al eerder opgemerkt kan een rotsvast geloof gepaard gaan met buitengewoon fantasierijke beelden over het leven na de dood. De Atlas steekt wat dit betreft zijn verwondering en bewondering hiervoor niet onder stoelen of banken. Bij het ontwerpen van de kaarten hebben we daar dan ook meer dan dankbaar gebruik van gemaakt.

Verbazingwekkend wordt het meestal als de wetenschap zijn intrede gaat doen. Met name in de moderne tijd is kennelijk de behoefte groot om het leven na de dood ook wetenschappelijk te gaan onderbouwen. En zelfs in de 21e eeuw lijkt die behoefte soms groter dan ooit. Een prachtig voorbeeld hiervan zijn de nog steeds alom opdoemende hemelse uitstapjes, waar met name inwoners van Amerika voor uitverkoren lijken te worden, getuige de niet te stuiten stroom verslagen in boekvorm. Zonder nu meteen van een oorzakelijk verband te spreken, heb je soms het idee dat deze op dezelfde plaatsen voorkomen als waar Ufo's gesignaleerd worden. Maar dit zal wel toeval zijn.

Tussen Leven en dood van Jozef Rulof is een voorbeeld van de niet aflatende stroom boeken met BDE's .

In dezelfde categorie vallen wat ons betreft de bijna-doodervaringen (BDE's), waarmee de indrukken worden bedoeld van mensen die op het randje van de dood hebben gezweefd. Een grote gemene deler in deze overgangstoestand lijkt de aanwezigheid van een fel licht. Niet zelden treedt men ook nog eens buiten zichzelf, waarbij men de eigen persoon en de directe omgeving nauwkeurig gadeslaat.

 
Jeroen Bosch ' Opstijging naar het Hemelse paradijs met de befaamde lichttunnel geniet een grote voorkeur als het gaat om een boekenkaft voor de reisverslagen van vele BDE-ers.

Voor velen en zeker voor de goedgelovigen onder ons is dit zowaar het ultieme bewijs dat er zoiets als een hemel bestaat. Aangezien de hemel bekend staat als een soort zonnig vakantieoord, schijnt deze ons op de weg ernaar toe als het ware al tegemoet, een gegeven dat we ook al vinden in Oud Perzische hiernamaalsbeelden (zie ook Mesopotamische hiernamaals in de Atlas).

Uiteraard zijn er de afgelopen jaren, ja eeuwen, de nodige twijfels geuit bij al die (quasi)wetenschappelijke argumenten. Hoewel de ware gelovigen zich daar weinig gelegen aan zullen hebben, is onlangs met behulp van dierproeven wetenschappelijk verantwoord aangetoond, dat er in geval van hartdood zijn, nog steeds sprake is van bepaalde - soms zelfs verhoogde - hersenactiviteiten, die dus iets in de hersenpan teweeg kunnen brengen. Vanzelfsprekend is daarmee niet het bewijs geleverd dat er geen hiernamaals of hemel bestaat. Maar de kans is groot dat ook het licht aan het einde van de tunnel een product is van onze fantasie.

Kortom, de kans is buitengewoon groot dat Seneca het in de eerste eeuw na Christus al bij het juiste eind had. Voor hem was er dus sowieso niets om over naar huis te schrijven, toen hij door zijn baas, keizer Nero, als dank voor verrichten diensten gedwongen werd tot zelfmoord. Maar gun óns toch alsjeblieft de vreugde en voorpret van al die schitterende hiernamaalsbeelden, ook al zijn het dan hersenspinsels. Zolang we het daar ook maar bij laten.



* met dank aan Marco van der Schuurs recensie (Extreme tragedies voor extreme tijden) in de Groene Amsterdammer van 8 augustus 2013.