Apocriefjes





AFLEVERING 7:

DE ONDERVRAGING BIJ HET GRAF (2):
HOE HET KRUISVAARDERS EN ANDERE GELOVIGEN VERGAAT

Als een ongelovige - dat wil zeggen een niet-islamiet - op het punt staat het tijdelijke voor het eeuwige te verwisselen, volgt er een soortgelijke procedure als voor de gelovige ziel, zij het dat de afloop nu heel wat minder goed is. Hetzelfde geldt voor slechte moslims, zij die het niet waard zijn de genade van Allah te ontvangen.

In plaats van stralende engelen dalen er dan engelen met zwarte gezichten, ruig haar en idem kleding uit de hemel naar beneden als men op het punt staat het loodje te leggen. De engel des doods gaat ook nu bij het lichaam van de ongelovige of slechte moslim zitten en zegt dan: 'Slechte ziel, kom naar buiten voor de wraak en de woede van Allah!' De ziel verdeelt zich nu over het hele lichaam, maar wordt er toch uitgetrokken. Dat gebeurt, aldus de profeet, zoals 'een pin uit natte wol wordt getrokken'. De ziel gaat hierna van hand tot hand onder de zwarte engelen. Ze wikkelen de arme ziel in een ruigbehaard kleed waar een stank vanaf slaat die vergelijkbaar is met de 'allerergste stank van een lichaam op aarde'.

De ziel gaat nu naar boven, net zoals dat met goede zielen gebeurt. Groepen engelen die gepasseerd worden, vragen nu echter steeds: 'Wie is deze slechte ziel?' De engelen met de ziel bij zich antwoorden steeds: 'Die en die, de zoon van die en die.' Ze gebruiken daarbij de ergste benamingen die de mensen hem bij leven gegeven hebben - maar schelden doet geen zeer, zei mijn moeder altijd. Bij de laagste hemel gekomen, blijft de poort voor de ongelovige ziel gesloten. Wel krijgt de ziel de plek te zien die voor hem gereserveerd zou zijn als hij Allah had gehoorzaamd. Mohammed zei daarover (Al-A'raf (7):40): 'De poorten van de hemel zullen niet worden geopend, noch zullen zij in het paradijs komen, tot een kameel door het oog van de naald gaat'. Dat wordt dus een hééééél erg grote naald zoeken... Of een piepklein kameeltje natuurlijk.

Allah doet ook een duit in het zakje. De Schepper zegt: 'Schrijf zijn boek in Sijdjin in (een van de dieptes van het hellevuur - aut.), in de diepste aarde'. Daarna gooit men de ziel naar beneden. De ziel keert weer in het lichaam terug, zoals ook met gelovige zielen gebeurt, en de ondervraging met de twee engelen Munkar en Nakir begint. Het gesprek verloopt nu ietsjes anders, een beetje kortaf zelfs. Kijk maar:

 
De twee engelen: 'Wie is jouw Heer?'.

Slechte ziel: 'Helaas, helaas, ik weet het niet!'.

Dan verklaart de stem vanuit de hoogte: 'Mijn slaaf heeft gelogen, spreidt dus de tapijten van het vuur voor hem!'.

 
 
Het lot van menig ongelovige, maar zeker dat van de kruisvaarders: de hellemuil.
 

Hierna waait er een hete hellewind over de ziel en wordt zijn graf zó nauw dat al z'n ribben worden samengeperst en dientengevolge splijten. Er wandelt een afschuwelijk lelijke man met afzichtelijke kleding en een penetrante stank op hem af: de verpersoonlijking van de slechte daden van de gestorvene. Deze figuur zegt: 'Wees bedroefd over de rekening, die je in schande hebt gebracht, want dit is de dag die je beloofd werd.'

Mooi pech dus. Hoeveel goede daden je ook verricht hebt in je aardse bestaan, als je geen moslim bent is het allemaal voor niets geweest. Je krijgt eerst straf en gaat dan naar de hel, zo leren de koran en de hadith ons. En ook als slechte moslim wacht je dit lot. Maar goed, in deze trant denken de meeste religies erover.

Ibn al-Qayyim besluit zijn boeiende middeleeuwse exposé over wat men te wachten staat na het overlijden overigens met een gezonde relativering: 'Ik heb uit eigen ervaring ontdekt dat als de kennis toeneemt, men ontdekt hoe onwetend men is.'



AFLEVERING 6: MOPPEN OVER HEMEL & HEL


Het hiernamaals komt in heel wat moppen voor. Wie moppentappers in zijn vrienden- en kennissenkring heeft, zal regelmatig hemel- en/of helgrappen voorgeschoteld krijgen. Bij de hemelgrappen gaat het vaak om een situatie bij de hemelpoort, waar Petrus bepaalt wie erin mag en wie niet. Daarvoor beschikt hij niet zelden over een groot boek, waarin ieders goede en slechte daden genoteerd staan.
 
 

Een voorbeeld van zo'n hemelpoortgrap:

 
Sam, Levi en Moos mannen komen bij de hemelpoort aan. Petrus doet open, waarna hij aan de eerste vraagt hoe lang deze getrouwd is geweest. Sam zegt: "Ik ben twaalf jaar getrouwd geweest". Petrus: "En met hoeveel vrouwen ben je vreemd gegaan in die tijd?" Sam denkt even na en telt in zijn gedachten: "Ehh, 37, om precies te zijn". Petrus zoekt iets op in zijn grote boek: "Hmmm, 37, twaalf jaar, verder goed geleefd. O.k., je mag erin. Hier heb je de sleutels van een Volkswagen Golf. De hemel is verdomd groot, dus met je Golf kun je je makkelijker verplaatsen."

Nu is het de beurt aan Levi. Ook aan hem vraagt Petrus hoe lang hij getrouwd is geweest en hoe vaak hij tijdens zijn huwelijk met een andere vrouw het bed heeft gedeeld. Levi: "Ik was 28 jaar getrouwd en heb in die tijd vier keer iets met een andere vrouw gehad". Petrus tuurt weer in zijn grote boek, mompelt: "Es kijken, 28, vier, verder goed geleefd. Niet slecht. O.k., hier heb je de sleutels van een mooie blauwe Volvo, kun je makkelijker van het ene deel van de hemel naar het andere."

Hierna vraagt Petrus aan Moos hoe lang hij getrouwd was en hoe vaak hij vreemd ging. Moos zegt vol trots: "Toen m'n vrouw drie maanden geleden overleed, waren we op een half jaar na vijftig jaar getrouwd! En al die tijd heb ik nooit één vinger naar een andere vrouw uitgestoken, en zelfs in gedachten ben ik nooit vreemd gegaan!" Petrus: "Uitstekend! Uitstekend! En verder ook goed geleefd, zie ik. O.k., hier heb je de sleutels van een spiksplinternieuwe Ferrari, allerduurste model! Proficiat! Vermaak jullie verder maar."

 

Drie dagen later rijden Sam en Levi gezellig een eindje op in de hemel, als ze Moos langs de kant zien zitten, naast zijn prachtige Ferrari. Moos huilt tranen met tuiten, gierende uithalen, hij kan niet meer stoppen met wenen. Sam en Levi stappen uit hun auto's en vragen aan Moos: "Moos, je hebt de mooiste kar van ons allemaal, je rijdt hier rond als een vorst, wat is er met je aan de hand?"

Zegt Moos, luid snikkend: "Ik zag daarstraks m'n vrouw langskomen. Op de step!"

 

Nog maar een hemelmop. Moslims die zich beledigd voelen, moeten maar bedenken dat zij 'm kunnen vertellen over een christen en dat ze de rol van God en Allah kunnen omwisselen.

 

Er klopt een moslim bij de hemelpoort aan. Petrus doet open, kijkt even, en zegt dan: "Maar jij bent helemaal geen christen. Je bent niet goed hier hoor, jullie zitten ergens anders."

Moslim: "Oh? Maar ik ben hierheen gebracht, ik heb altijd heel goed geleefd, nooit iemand kwaad gedaan... en ik ben vreselijk moe van de lange reis."

Petrus: "Hmmm. Nou, kom maar even binnen, ik haal God even, kun je een praatje met 'm maken."

Even later komt de moslim bij God. God zegt net als Petrus dat moslims toch echt ergens anders thuishoren in het hiernamaals. Maar goed, de Schepper staat toe dat de moslim even bij Hem mag uitblazen. Intussen kunnen ze dan even een praatje maken. De moslim gaat op het hem toegewezen kussen zitten, waarna God op zijn vingers fluit. Er komt een bediende aangelopen. Zegt God tegen de bediende: "Hé Allah, breng ons eens even twee koffie. En snel een beetje, pronto!".

 
 

Nog eentje waarin de hemelpoort figureert:

 

De paus maakt een ommetje om de zuurkool te laten zakken. Tijdens zijn wandeling komt hij per abuis in het drijfzand terecht. Op het moment dat hij tot zijn middel in de brij is weggezakt, komt er een brandweerman langs. De brandweerman biedt aan de paus te helpen. "Nee mijn zoon, niet nodig", antwoordt de paus, "hulp voor mij zal van boven komen". Nadat de paus tot aan zijn schouders is weggezakt in het drijfzand, komt er weer een brandweerman langs. Maar weer wijst de paus een aanbod tot hulp van de hand, want hij vertrouwt natuurlijk op hulp van boven. Als de paus tot aan zijn lippen in de smurrie is verdwenen, herhaalt het tafereel zich met een derde brandweerman.

Kort daarop verschijnt de paus bij Petrus aan de hemelpoort. Hij geeft lucht aan zijn verontwaardiging over het uitblijven van de verwachte redding, waarop Petrus boos antwoordt: "Niks gedaan? Niet geholpen? We hebben u tot driemaal toe een brandweerman gezonden!".

 

In moppen over de hel vormen de slechte verblijfsomstandigheden ter plaatse meestal de clou, waarbij de schijn vaak bedriegt. Satan en/of niet nader genoemde duivels komen vaak in moppen over de hel voor. In de volgende bijvoorbeeld:

 

Op een dag vindt een man zichzelf terug in de hel. Hij is even daarvoor helaas om het leven gekomen. Nadat hij diep bedroefd en luid wenend door de hellepoort is gelopen, ontmoet hij Satan.

Satan: "Waarom zo somber?"

Man, verontwaardigd: "Waarom? Waarom? Ik ben in de hél verdomme!"

Satan: "Ach, zo erg is dat niet hoor. Hou je van drinken?"

Man: "Drinken? Ja hoor, een borreltje gaat er altijd wel in."

Satan: "Dan ga je genieten op onze maandagen. Maandag is drinkdag. Bier, wijn, tequila, wodka, jenever, whisky, cognac, grappa, alles wat je maar wilt, en zoveel als je wilt. Dan kotsen we het lekker uit, en drinken we weer verder. En het mooiste is: een kater krijg je er niet van!"

Man: "Wow! Mooi man, dat klinkt goed!"

Satan: "En ben je een roker?"

Man: "Jazeker. Ik pafte er daarginds lekker op los."

Satan: "Dan ga je genieten op onze dinsdagen. Dan mag je roken zoveel je wilt. Sigaretten, sigaren, Cohiba's. En het mooiste is, kanker krijgen is helemaal niet erg, want je bént al dood!"

Man: "Ga weg! Joh, dat klinkt goed!"

Satan: "En gokken, hou je daar van?"

Man: "Reken maar!"

Satan: "Dan ga je genieten op onze woensdagen. Woensdag is gokdag. Black jack, roulette, poker, paardenraces, alles en nog veel meer!"

Man: "Geweldig! Ik voel me al een stuk beter!"

Satan: "Kan ik me indenken. Zeg niet dat je ook nog drugs gebruikte toen je nog leefde! Donderdag is namelijk onze drugsdag. Overdosis? Geen enkel probleem, je bent toch al dood!"

Man: "Ik rookte, snoof en slikte wel eens wat ja. Niet te geloven! Ik wist niet dat de hel zó leuk was. Ik leef weer helemaal op!"

Satan: "En ben je homo?"

Man: "Uhh, nee."

Satan, kijkt pijnlijk: "Oeps. Dan ga je een vré-se-lijke hekel aan onze vrijdagen krijgen..."

 

Ook andere dagen kunnen vervelend zijn in de hel:

 

Op een dag overlijdt een echte rotzak. Hij komt in de hel bij Satan terecht, in een kamer met drie deuren. Satan verwelkomt hem met: "Ik heb goed nieuws en slecht nieuws. Het slechte nieuws is dat je eeuwig achter een van deze deuren zult verdwijnen. Het goede nieuws is dat je zelf mag uitkiezen welke deur het wordt. Ik laat je even zien wat je erachter te wachten staat."

Satan opent de eerste deur. Erachter ziet de rotzak een eindeloze betonnen vloer waarop ontelbare zondaren op hun hoofd moeten staan. Satan opent de tweede deur. Erachter ziet de rotzak een eindeloze houten vloer waarop ontelbare zondaren op hun hoofd moeten staan. Satan opent de derde deur. Erachter ziet de rotzak een eindeloos moeras vol met stront, waar ontelbare zondaren tot hun middel in staan terwijl ze een lekker kopje koffie drinken. Satan vraagt aan de rotzak: "En, welke wordt het?". Rotzak: "Nou, de derde dan maar. Die ziet er het minst erg uit." Hij stapt het strontmoeras in en krijgt een kop koffie in handen gedrukt.

Een paar minuten later steekt Satan zijn hoofd om de hoek van de deur en roept naar de verdoemden: "O.k., de koffiepauze is weer voorbij. Op jullie hoofden allemaal!".

 

In moppen over hemel en hel figureren niet zelden bekende figuren. Saddam Hoessein bijvoorbeeld:

 

Saddam Hoessein overlijdt en komt bij de hemel aan. Daar vertelt Petrus hem dat hij beslist aan het verkeerde adres is. Saddam moet naar de hel. Als hij bij de hel aankomt, verwelkomt Satan hem hartelijk en laat hij weten dat Saddam moet doen alsof hij thuis is. Saddam ontdekt nu dat hij zijn koffers in de hemel heeft laten staan. "Geen probleem", zegt Satan, "ik stuur even een paar duiveltjes om ze te halen."

Als de duiveltjes bij de hemel aankomen, zien ze dat de poort gesloten is. Petrus is even lunchen. Na ampel beraad besluiten ze over de muur te klimmen. Terwijl ze daarmee bezig zijn, komen er twee engelen aan. Zegt de ene engel tegen de andere: "Moet je zien, Saddam is nog geen halve dag in de hel, of we hebben hier al vluchtelingen!".

 


Of Bill Gates:

 

Bill Gates, miljardair en oprichter van Microsoft, is overleden en komt in de hel bij Satan terecht. Satan begroet hem: "Welkom meneer Gates, we verwachtten u al. Welkom in uw verblijfplaats voor de rest van de eeuwigheid. U heeft mensen opgelicht door ze met allerlei valse marketingtrucs met slechte producten op te schepen. Maar genoeg daarover. Ik ben ik een goede bui. U mag zelf kiezen op waar u in de hel de rest van uw dagen zult slijten. Ik geef u de keuze uit drie afdelingen."

Vervolgens laat de vorst der duisternis Bill een enorme grot zien waarin verdoemden in een laaiend hellevuur akelig gefolterd worden. Hierna laat Satan hem een grot zien waarin verdoemden in een afschuwelijk riekende drek rondkruipen; her en der verscheuren demonen de ongelukkigen. De derde afdeling die Satan aan Bill Gates laat zien, is een kantoortje met daarin een bureau. Op het bureau staat een fles uitstekende wijn, ernaast zit een prachtige blonde secretaresse met zwoele blik. Tot Bills grote vreugde staat er ook nog een PC op het bureau. Hij aarzelt geen seconde en zegt: "Deze afdeling kies ik!". Satan laat hem binnen en doet de deur voor eeuwig achter Bill op slot. Als hij zich omdraait, botst Satan bijna tegen Beëlzebub op. "Hé, dat is Bill Gates," schreeuwt Beëlzebub tegen hem. "Waarom geef je hem de beste kamer? Als er iemand die níet verdiend heeft, is het Gates wel!".

Satan glimlacht. "Beste Bub, iedereen denkt dat dat de beste kamer is, maar dat is niet zo. Onder in de fles wijn zit een gat. In de secretaresse zit géén gat. De PC draait op Windows en is totaal vastgelopen. En als je goed kijkt, zie je dat op het toetsenbord drie toetsen ontbreken: Control, Alt en Delete!".

 

Vooruit, als toetje nog een laatste hellemop:

 

Jan Peter Balkenende is overleden en komt tot zijn grote schrik in de hel terecht. Hij klampt Satan aan en roept in opperste verwarring: "Hoe kan ík, als goed christen, nou in de hel terecht komen?".

"Tja," antwoordt Satan, "ondanks je bezuinigingen de  begrotingstekorten over de 15 procent heen, wachtlijsten zes keer zo lang, bijna drie miljoen werklozen erbij, criminaliteit huizenhoog gestegen, economie volledig ingestort, files achttien keer zo lang, JSF twaalf keer zo duur als geraamd, de PvdA bij de laatste verkiezingen 112 zetels en het CDA maar 6, wat denk je dan? Een feestelijke ontvangst bij Petrus soms? Maar wees gerust, straffen in de hel duren slechts 50.000 jaar. En omdat ik in een goeie bui ben, mag je zelf kiezen hoe je de komende 50.000 jaar gaat doorbrengen."

Hierna neemt de hellevorst Balkenende mee, een lange gang in met aan weerszijden een hele reeks deuren. Jan Peter mag achter iedere deur even kijken wat er gebeurt. Zo ziet hij verdoemden tussen ratten scharrelen, verdoemden die door duivels gegeseld worden, verdoemden in helse vlammenzeeën, verdoemden die door walgelijke wormen aangeknaagd worden, verdoemden die in vaten gesmolten lood worden ondergedompeld, en nog veel meer van dit soort gruwelijke folteringen. De moed is JP allang in de schoenen gezonken als ze uiteindelijk bij de laatste deur komen. Erachter klinkt gehijg en gekreun. Satan wil er al voorbij lopen als Balkenende, met een laatste sprankje hoop in zijn stem, vraagt: "En deze? Wat zit er achter deze deur?". "Oh, dat wil je niet weten, dat is zó erg, brrrr, dat hou je never nooit 50.000 jaar vol", antwoordt Satan. Balkenende dringt echter aan, en zuchtend doet de Boosaardige de deur toch maar open. Balkenende ziet een kamer met een uitermate comfortabele ligstoel, een groot plasmascherm waarop 295 televisie- en filmkanalen te ontvangen zijn, een verkoelende ventilator en een reusachtige ijskast, tot de nok toe gevuld met drank en lekkernijen. In de stoel hangt een dikke, harige, ongewassen, zweterige, geheel getatoeëerde vent. Hij eet grote zakken chips, drinkt bier, rookt shag, laat boeren en winden en kijkt intussen ook nog naar Studio Sport. Voor de stoel zit een fraaie blondine op haar knieën, die de vetzak oraal verwent.

"Oh?", zegt JP verbaasd. "Nou, ik kies deze afdeling maar, dit valt eigenlijk nog reuze mee." Satan knikt. Balkenende loopt met een opgeklaard gezicht snel naar binnen en begint aan de dikke man in de stoel te trekken. "Zo, wegwezen jij, nu pak ík mijn verantwoordelijkheid," zegt de voormalige MP. Maar nu springt Satan ertussen: "Hoho! Stop! Dat is niet de bedoeling! Blijf van Dikke Bertus af. Eva, jouw 50.000 jaar zitten erop. Jan Peter, op je knieën!".

 


AFLEVERING 5:

DE ONDERVRAGING BIJ HET GRAF (1): DE GELOVIGEN


In de islam is de grote reis die iedereen na het einde van zijn aardse leven zal maken, beschreven in de koran en de hadiths, de op schrift gestelde overleveringen van de profeet Mohammed. Mohammed heeft het namelijk zelf mogen aanschouwen toen hij door aartsengel Jibril (Gabriël) aangesproken werd. De islamitische geleerde Ibn al-Qayyiem uit Damascus, voluit Ibn Qayyiem Mohammed ibn Abi Bakr ibn Sa'id ibn Hariz az-Zar'i geheten (waarom heb ik niet zo'n naam?), legde het aan het begin van de 14de eeuw nog eens gedetailleerd uit. Hij deed dat dus in dezelfde tijd als waarin Dante Alighieri zijn reizen naar hel, louteringsberg en hemel beschreef.
 
De in een kafan gehulde overledene lijkt klaar voor de grote reis.
 
(zie ook Islamitische Afscheidsrituelen, http://www.lecavzw.be/traditie-88)
 

Volgens Ibn al-Qayyiems nauwgezette uitleg van de islamitische visie op het bestaan aan gene zijde, is Azra'il, de engel des doods, de eerste die je tegenkomt als je sterft. Azra'il heeft volgens veel islamitische beschrijvingen twee ogen, één in het gezicht en één in de nek. Terwijl de ziel zich via de keel een weg naar buiten baant, ziet, hoort en spreekt de stervende persoon deze alziende hemelse boodschapper. Niet met de gebruikelijke zintuigen, maar op een niet nader gespecificeerde manier. Levende mensen kunnen dit soort gesprekken uiteraard niet waarnemen (het zou nogal een geroezemoes op de begraafplaats worden), dieren merkwaardig genoeg wel. Hoe het ook zij, de ziel bevindt zich na het verlaten van het lichaam in de tussenruimte tussen twee werelden, het gebied tussen het hiernumaals en het hiernamaals, de hemel en de aarde, deze en gene zijde. Deze tussenruimte is veel en veel groter dan de wereld waarin we ons aardse leven leven. De ziel ontvangt in de tussenruimte de zegen of de straf van het graf, zoals het heet. Dit is niet hetzelfde als de zegen of de straf die het definitieve hiernamaals van na het einde der tijden brengt, maar een soort tussenzegen of tussenstraf. Let wel: zegen of straf, meer smaken zijn er niet. Wie straf heeft, mag andere zielen in de tussenruimte niet bezoeken. Wie de zegen ontvangt, mag wel bij anderen op bezoek, bijvoorbeeld om te bespreken wat er is gebeurd in de wereld en met de mensen die men er heeft achtergelaten.

Lichaam en ziel zijn in dit stadium trouwens nog niet geheel los van elkaar. Ze ondergaan daarom beide wat de tussenruimte hen brengt. Vandaar dat in de islam doden niet gecremeerd worden, maar begraven. Overigens zou cremeren geen zin hebben om een eventuele straf te ontlopen, want de Almachtige laat de as dan, als bij toverslag, gewoon weer tot lichaam samenvoegen. De elementen van het universum gehoorzamen hem immers. 'En Allah doet wat hij wil', staat in de koran te lezen (Ibrahim (14):27).

 
Volgens Ibn al-Qayyiem, die het naar eigen zeggen van de profeet heeft, gebeurt er het volgende als de gestorvene bij leven het islamitische geloof aanhing én zijn ziel zuiver is. Op het moment dat de ziel zich uit het lichaam wurmt, komt Azra'el bij het hoofd van de overledene zitten. De engel zegt: 'Goede ziel, kom naar buiten naar de vergeving en het genoegen van Allah.' Nu verschijnt de ziel ‘zoals een druppel water uit een waterzak stroomt’, en pakt de engel 'm vast. Andere engelen nemen de ziel over en plaatsen hem in een geparfumeerd zijden kleed. De welriekende geuren van het stuk textiel rieken naar de zoetste muskus die er maar op aarde gevonden kan worden.

Dan dragen de engelen de ziel naar boven; telkens als ze langs een groep engelen komen, vragen die: 'Wie is deze goede ziel?'. De engelen die de ziel bij zich hebben, antwoorden volgens Ibn al-Qayyiem: 'Die en die, de zoon van die en die'. Ze gebruiken hiernaast de mooiste namen waarmee de overledene tijdens zijn aardse bestaan is aangesproken. Heb je mooi pech als 'stuk onbenul' het beste is wat men ooit over je gezegd heeft, maar goed.

 
Weergaloos mooie voorstelling van de zeven hemelen.
 
In de Hof van Eden wordt de ziel begroet door de familieleden die reeds in de tuin der lusten wonen. Zij komen hem juichend en met grote vreugde tegemoet en vragen hem over de toestand van degenen die nog in de ons vertrouwde wereld leven. De engelen nemen de ziel nu naar de laagste hemel en vragen of er een poort geopend kan worden. Dat gebeurt, en de ziel wordt van hemel naar hemel gevoerd, telkens door engelen die bij de betreffende hemel behoren. Als de laatste, zevende hemel bereikt wordt, daar waar Allah resideert, keert de ziel zich om en ziet hoe zijn stoffelijk overschot op aarde volgens de juiste islamitische tradities gewassen en gekleed wordt en vervolgens begraven wordt. Het Opperwezen heet de goede ziel welkom en toont hem de plaats die hem in de hemel toekomt. Allah zegt vervolgens: 'Schrijf het boek van mijn slaaf in Illiyîm (een van de hoogste hemelen - aut.) in en breng hem terug naar de aarde. Ik heb hen daaruit geschapen en ik breng hen daar weer naar toe en ik breng hen daar weer uit voort'.

Nu gebeurt er iets wonderlijks. Als het lichaam in het graf is geplaatst en met aarde bedekt is, is de ziel ineens terug bij het levenloze overschot. De ziel plaatst zich tussen het lichaam en het lijkkleed, want op deze manier kan de erop volgende, essentiële fase beginnen. Eerst hoort hij de voetstappen van de laatste, zich verwijderende begrafenisgangers nog. Dan benadert een onafzienbare menigte engelen de ziel, engelen met gezichten die stralen als de zon. Het graf dijt nu enorm uit en strekt zich voor de ziel en het lichaam uit zover het oog reikt. Twee ondervragingsengelen, Munkar en Nakir, laten de ziel bij het lichaam zitten. Er volgt een mooie mise-en-scène:

 

De twee engelen vragen: 'Wie is jouw heer?'

Een goede islamitische ziel antwoordt onveranderlijk: 'Mijn heer is Allah.'

Twee engelen: 'Wat is jouw godsdienst?'

Goede ziel: 'Mijn godsdienst is islam.'

Twee engelen: 'Wie is deze man, die onder u was gestuurd?'

Goede ziel: 'De boodschapper van Allah.'

Twee engelen: 'Hoe ben je deze dingen te weten gekomen?'

Goede ziel: 'Ik las het boek van Allah, geloofde erin en verklaarde dat het waar was.'

Dan verklaart een stem vanuit de hoogte: 'Mijn slaaf heeft de waarheid gesproken, spreidt daarom de tapijten uit de tuin voor hem uit en open de poort van de tuin voor hem!'

 

Bingo! Eerst wordt er nog een deur naar het hellevuur geopend en krijgt de ziel te horen dat dit de plaats voor hem zou zijn geweest als hij tegen Allah in opstand zou zijn gekomen. Vervolgens gaat een deur naar het paradijs open en krijgt de ziel de plaats aldaar te zien die voor hem is gereserveerd na de Dag der Opstanding. Er komt wat van de geur en het parfum uit de hemelse tuin bij de ziel. Het graf dijt nu nóg verder uit. Een man met prachtige kleding en een zoete geur komt naar de ziel toe en zegt: 'Verheug je in dat wat je pleziert, want dit is de dag die je beloofd is.' Deze man blijkt de verpersoonlijking van de goede daden van de overledene op aarde te zijn. Let hierop: alléén goede daden zijn wettig betaalmiddel na de dood. Alléén hiermee is een moslim volgens Ibn al-Qayyim in staat een prachtig huis in de Hof van Eden te kopen. Hoe beter je daden, hoe mooier je optrekje. Goede daden in de geest van de islam natuurlijk; een volbrachte hadj (pelgrimage naar Mekka) telt bijvoorbeeld behoorlijk zwaar mee. En misschien scoor je ook wel als je een christenhond een kopje kleiner hebt gemaakt.

Heeft de ziel het gered, dan volgt een geslaagde tocht over de Sirat, de brug die over het hellevuur naar de poorten van de hemel leidt. Slechte zielen halen de overkant niet. Zij vallen naar beneden en komen met een akelige smak in Djahannam, de hel, terecht.



AFLEVERING 4:

JEROEN BOSCH: DE DANTE VAN DE SCHILDERKUNST




De kunstenaar die de fantasierijkste en meest bizarre beelden van het hiernamaals - en dan met name de hel - geschilderd heeft, is zonder twijfel Hiëronymus of Jeroen Bosch. Over zijn leven is weinig bekend. Vaststaat dat hij in 1516 stierf, maar zijn geboortejaar is niet in de annalen terug te vinden. Geschat wordt dat hij ergens rond 1450 het levenslicht zag. Bosch woonde en werkte in ieder geval in 's-Hertogenbosch, een van de vier grootste steden in het Bourgondische hertogdom Brabant.

Hoewel Jeroen Bosch in de tweede helft van de 15de en het begin van de 16de eeuw leefde, zo ongeveer aan het einde van de Middeleeuwen, was hij in de eerste plaats een exponent van de middeleeuwse mentaliteit. Hij schilderde veel werken waarop traditionele christelijke thema's werden afgebeeld. Als Bosch geen ander werk zou hebben nagelaten, zou hij heden ten dage nauwelijks bekend zijn bij een breed publiek. Bosch heeft zijn roem namelijk vooral te danken aan de werken waarop hij de zondige mensheid metaforisch neerzette én aan de opmerkelijke beelden van het hiernamaals die hij heeft achtergelaten.
 

 

Op een reeks triptieken, drieluiken, zijn links het aards en/of hemels paradijs te zien, rechts de hel en in het midden grote afbeeldingen die een bepaald deel van het zondige leven der mensen liet zien. Voorbeelden zijn De hooiwagen en De tuin der lusten. De triptiekdelen waarop je de hel kunt zien, zijn de verschrikkingen en de bizarre, angstaanjagende en onvoorstelbare monsters, demonen en duivels niet van de lucht. Bosch schilderde kwaadaardige wezens zoals niemand ze vóór hem had geschilderd, alsof hij de nachtmerries van alle inwoners van de Vlaamse en Nederlandse gewesten van de kussens had opgeschraapt en bij elkaar had gezet. Zijn werken zijn ware zoekplaatjes, waarop een breed scala aan ideeën uit zijn tijd zijn opgenomen over het hiernamaals en over de zonden die de mens kon begaan.

 
Een van de allerbizarste werken dat uit Bosch' penselen kwam, is Het Laatste Oordeel, een triptiek dat in Wenen (Akademie der bildenden Künste) hangt. De drie luiken laten het begin en einde der tijden zien. Het linkerpaneel toont de zondeval van Adam en Eva en de apocriefe verdrijving van de opstandige engelen uit de hemel. Op het grote middenpaneel is het Laatste Oordeel afgebeeld. In tegenstelling tot andere afbeeldingen van het einde der tijden uit zijn tijd, speelt de hemel bij Bosch maar een klein rolletje bij dit Jongste Gericht. Het goddelijk oordeel is klein en onbeduidend, de gelukzaligen vormen slechts een bescheiden groepje. Daaronder gaan de aarde en het grootste deel der mensheid ten onder in de apocalyps. Duivels trekken vanuit de hel (op het rechterpaneel) over de aardbol om vreselijke dingen met de zondigen uit te halen. In de hel zelf is men er evenmin best aan toe. Niet zo verwonderlijk natuurlijk, want voor de middeleeuwer waren de folteringen in de hel voornamelijk lichamelijk en daarbij zó hevig dat hiermee vergeleken de pijnen van het aardse leven niet meer waren dan een 'milde zalf'.

Op Bosch' Het Laatste Oordeel branden de bleke, naakte verdoemden in ovens, zitten ze in duivelse folterwerktuigen vast, worden ze verminkt, aangevreten door slangen, padden en draken, aan een braadspit geroosterd, gebraden in een pan, op een aambeeld bewerkt, als een paard beslagen door duivelse smeden, wat al niet. De demonen en duivels zijn vaak vermengingen van menselijke, dierlijke en levenloze vormen. De schilder was net als zijn tijdgenoten gefascineerd door het onnatuurlijke en abnormale; dat werd gezien als voorteken voor de dreigende apocalyps.


 Het Laatste Oordeel
 
Bosch beeldde op dit soort werken op allegorische en metaforische wijze de existentiële en eschatologische angsten van zijn laat-middeleeuwse tijdgenoten uit. Aan de andere kant belichaamde hij ook een overgang naar de Renaissance, waarin ingewikkelde allegorieën populair werden waarvan de betekenis slechts voor ene klein publiek toegankelijk was. Elk detail heeft bij Bosch inderdaad een betekenis, die lang niet voor iedereen is (en was) te achterhalen. Bosch zette namelijk tal van volkse zienswijzen, zegswijzen, mythes, bijgeloven en volksverhalen uit de Vlaamse gebieden en de Noordelijke Nederlanden in beeld om. Een voorbeeld is een vrouwelijke demon die in een ketel roert waar een handje uitsteekt. Waarschijnlijk verwijst dit detail naar de middeleeuwse opvatting dat heksen kinderlijkjes gebruikten voor het bereiden van duivelse zalfjes en toverdranken.


AFLEVERING 3:

ADAM UND EVA




‘Ein winziger Biss für ein Mensch, ein Riesenbissen für die Menschheit’


 
In de Middeleeuwen werd het bestaan van verschillende talen beschouwd als een erfzonde, waarvan de oorsprong in het zondige Babylon lag. De bouw van de toren van Babel had het kwaad van de taalkundige verdeeldheid over de mensheid gebracht. Het was vooral de middeleeuwse geestelijkheid die dacht een probaat tegengif tegen dit kwaad te hebben. Zij was ervan overtuigd dat het Latijn geschikt was om de taaleenheid te herstellen. Probleem was echter dat dit middeleeuwse Esperanto eigenlijk alleen door een kleine kerkelijke elite gesproken werd. Bovendien kwam hun taalvaardigheid nauwelijks boven het niveau van potjeslatijn uit. Tegelijkertijd was er ook nog eens sprake van een heuse triomftocht van de volkstalen. Deze opmars opende de poorten voor een taalkundig nationalisme, dat zelfs tot in het hiernamaals reikte. De Florentijnen Dante en Petrarca legden in de middeleeuwen de basis voor het moderne Italiaans en het eerste quasi-Nederlands werd op schrift gesteld: ‘hebban olla vogala nestas’, een regel van een liefdesrijmpje in de kantlijn van de kopieertekst van een West-Vlaamse monnik. Maar ook het (oud-)Duits begon aan populariteit te winnen. Zelfs zo erg, dat mystica Hildegard von Bingen er heilig van overtuigd was dat Adam en Eva in het paradijs Duits spraken; vast en zeker niet nagesynchroniseerd.

 
Wellicht is het ongeveer als volgt gegaan:
 
Eva loopt langs de appeldragende boom der kennis.

Slang: `Psssst. Hé, Du Fraulein. Komm mahl her. Guck mal, welch ein herrliches Obst!‘

Eva (verbaasd): `Wer bist du denn? Du siehst ja richtig geil aus!‘

Slang: `Danke! Ich bin die Gartenschlange!‘
 
Eva: `Was macht’s du hier?‘

Slang: `Ich versorge das Obst vom Baum der Klugheit! Wenn man davon isst wird man klug, so klug wie der liebe Gott selber…‘

Eva: `Das wäre schon etwas für den Adam; der ist ja manchmal richtig dof! Ah! Da kommt er gerade auf uns zu!‘

Adam (zingt; melodie Wien und der Wein): `Das muss ein Stück vom Himmel sein, Eva mein Weib, Eva mein Weib .‘

Slang geeft Eva een appel: `Hier nimm nuhr, das wird ihm gut tuhn!‘

Adam: `Nah Eva, was hast du dah? Ein Geschenk? Für mich?‘

Eva: `Es ist ein Apfel vom Baum der Klugheit!‘

Adam: `Ach du heiliger Strohsack,  hat der Herr uns das nicht verboten?‘

Eva: `Wer merkt das schon, ein winziger Apfel? Komm beiss doch zu! Beeile dich, sonst müssen wir gleich noch Schlange stehen!‘
 
Verschrikt maakt de slang zich ‘uit de voeten’.

Adam bijt in de appel: `Der schmeckt aber himmlisch!‘

Op hetzelfde moment horen ze een luide stem.

Aartsengel Uriël: `Achtung, achtung, Hände hoch! Hier spricht der blaue Engel (-hips-)!‘
 
Adam: `Ach du lieber Gott, der blaue Engel! Nun sind wir dabei!‘
 
God steekt zijn hoofd door de wolken.

God: `Werde ich da etwa gerufen?‘

Adam probeert de aangevreten appel terug aan de boom terug te hangen. Dan ziet hij God.

Adam (met volle mond, wijzend op z’n klokhuis): `Ach, Vater unser, ich war gerade dabei dein Baum zu kontrolieren. Ich wollte diese Birne auswechseln. Sie gab ein wenig Licht.‘

God (met stemverheffing): `ADAM!!!‘

Adam werpt zich aan de voeten van de Heer: `Es tut mir Leid! Ich wollte gar nicht zubeissen! Eva hat mir verführt!‘

Uriël, alias de Blauwe Engel (vol leedmaak): `Mensch, die Frau kommt dich noch teuer zu stehen!‘

Adam: `Sie ist eine Rippe aus meinem Leib!‘

Eva (geïrriteerd en verschrikt): `Adam, schämst du dich nicht? Wir sind ja völlig nackt!‘

Adam: `Verdammt noch mal!‘

God (toornig): `Ich bin sehr böse Adam. Hohle mal zwei Feigenblätter!‘
 
Adam plukt snel twee vijgenbladeren. Hij en Eva bedekken er hun geslacht mee.
 
God tegen Uriël: `Urie, hohl mahl den Wagen, eh ... Verzeihung, den Michaël!‘

De aartsengel Uriël verschijnt samen met aartsengel Michaël (met zwaard).

Eva: `Ach du heiliger BimBam, das ist der Michaël! Das sieht ja richtig schlimm für uns aus, Adam!‘

God: `Und nun: raus! Und schnell!‘
 
Uriël: `Adam, Eva, alles ist vorbei, alles ist vorbei!‘

Michaël (zwaaiend met zijn zwaard): `Und jetzt schert euch zum Teufel!‘

Adam: `Adieu!‘

Eva: `Grüssgott.‘

Adam: `Das habe ich doch schon gemacht!‘

Eva zucht wanhopig en diep.

Adam: `Entschuldige, aber dein Feigenblatt wird Braun Eva!‘

Eva: `Das ist nur der Anfang, Addi!‘

Adam: `Wie meinst du dass?‘
 
Eva: `Ab jetzt gibt es im Leben nur noch Quälereien. Zum Beispiel harte Arbeit im schweiss unseres Anglitz, Krankheiten, Eisbein und kleine Kinder und... Gott sei uns genädig...  Heimatmusik und Schlagers!‘

Adam: `Mir wird’s sauer.‘

Eva: `Ja richtig, auch das Kraut wird sauer.‘

En zo gaan zij op weg naar een onzekere toekomst....




Natuurlijk is het nu ook de vraag welke taal er in de hel gesproken wordt; Hildegard geeft ons geen informatie over de taal waarin duivels de gefolterden toesnauwen. Maar misschien werpt de volgende anekdote (met dank aan Gerard Noordermeer) meer licht op de zaak:

 
Op een avond wordt er aangebeld bij een leraar klassieke talen. Als hij zijn voordeur opent staat hij oog in oog met een man op leeftijd. De man wil graag Latijn leren en vraagt de leraar of hij daartoe bereid is. De leraar stemt toe, maar vraagt voor alle zekerheid naar de leeftijd van de man. Deze zegt dat hij 84 jaar oud is. De leraar zegt dat het – gezien de hoge leeftijd van de man - misschien wat trager zal gaan dan normaal, maar dat het in principe geen probleem hoeft te zijn. Wat hem echter wel interesseert, is waarom iemand van in de tachtig nog zo graag een dode taal wil leren. De man beweert dat dit met zijn hoge leeftijd te maken heeft. Eigenlijk kan elke dag de laatste zijn. Wanneer het zover is, wil hij, als hij bij Petrus aan de hemelpoort komt, op z’n minst beleefd overkomen of misschien wel een goed woordje voor zichzelf kunnen doen. Zo kun je het ook bekijken, denkt de leraar. Niettemin vraagt hij de man: `Stel dat het toch verkeerd blijkt uit te pakken, en stel dat je niet bij de hemelpoort, maar bij de hel beland. Wat dan? Dan is toch alles voor niets geweest?’ Waarop de man antwoord: ‘Och, in het Duits heb ik me tot nu toe altijd nog kunnen redden.’


AFLEVERING 2:

SÓ LYK DIE LANDSKAP VAN DIE HIERNAMAALS

CAS VAN RENSBURG

Pres. Jacob Zuma kan mense wat vir die ANC stem dalk ’n kaartjie na die hemel belowe, maar hoe sou dié hiernamaals lýk? CAS VAN RENSBURG het ’n nuwe atlas van die hiernamaals beskou en gevind die hoe, wat en waar van die landskap ná die dood is self ’n tameletjie.

In ’n voorbladartikel in die tydskrif Time van 24 Maart 1997 word gevra of die hemel wel bestaan, en die artikel se skrywers kom tot die slotsom dat geestelikes dié vraag liefs vermy – enersyds omdat hulle nie ’n antwoord het nie, en andersyds omdat hulle bang is hulle kom teen ’n muur van skeptisisme te staan. “Ek is nie bereid om oor die argitektuur of die geografie van die hemel te bespiegel nie. Ek dink nie aan die hemel as ’n spesifieke plek in die heelal nie,” haal Time eerw. J. Philip Wogaman van die Metodiste Kerk in Washington aan. Tot onlangs het vele Christelike, Joodse en Islamitiese gelowiges geglo die hemel is daarbo en die hel daaronder – dít ondanks die feit dat dit reeds sedert Galileo en Copernicus se tyd bekend is daar is nie ’n bo of ’n onder in die heelal nie. Die Anglikaanse biskop John Shelby Spong wys in sy boek Why Christianity Must Change or Die daarop dat as ’n Chinese en ’n Amerikaanse burger gelyktydig boontoe wys, hul vingers in teenoorgestelde rigtings wys. Hy gaan so ver as om te sê die Geloofsbelydenis is verkeerd wanneer dit praat van Jesus wat na die hel “neergedaal” het en na die hemel “opgevaar” het vanwaar Hy weer sal kom. Die letterlike hemelvaart word ewe sterk betwyfel as die verhaal van die maagdelike geboorte, skryf hy.

Maar dit is nie net die bestaan van die hemel wat bevraagteken word nie – ook hoe dit daar uitsien. In 1950 kon die jong Billy Graham nog by ’n saamtrek in Boston beweer die hemel is so werklik soos Los Angeles of Londen, en dit is 1 600 myl lank, wyd en hoog. Mense sit daar om kaggelvure met engele wat hulle bedien en hulle ry met ’n geel Cadillac op goue strate, het hy gesê. Maar Biskop Spong sê: “Nee!” Die taal oor die hemel en die hel wat so deel van ons eeue oue geloofstelsel was, het sy betekenis verloor. Die ou sieninge van die hiernamaals kom egter van die vroegste tye af. Reeds in die Steentydperk is mense met hul sierade en werktuie begrawe met die oog op ’n lewe anderkant die dood. ’n Besonder insiggewende boek wat die mens se geloof in die hiernamaals naspeur, het pas in Nederland met die effens ironiese titel Geïllustreerde Atlas van het Hiernamaals by die Uitgeverij Nieuw Amsterdam verskyn. Die boek, wat geskryf is deur Guido Derksen, Martin van Mousch en Jop Mijwaard, bied selfs kaarte ter verduideliking van die hoe en waar van die hemel en die hel se onderafdelings. Wat mense dikwels vergeet, is dat daar soms van tot sewe hemels gepraat word (Paulus praat in Korintiërs van die derde hemel), terwyl die hel ook verskeie afdelings gehad het wat van erg tot erger gelei het en met die allerverskriklikste strawwe gepaard sou gaan.

Wat veral in die boek opval, is dat byna elke volk of kultuur die hiernamaals as ’n werklikheid voorgehou het. Die Egiptenare se idee hiervan is seker die bekendste: In die meer as 3 000 jaar van die Egiptiese ryk, was daar verskillende teorieë oor die doderyk, soos dat die songod Ra (en later Osiris) elke dag deur die hemelruim reis en snags deur die doderyk, net om elke oggend weer gebore te word. Die onsigbare land van die dooies is Duaat genoem en was aanvanklik in die hemel bo die aarde. Later – teen sowat 2 000 v.C. – is geglo Duaat is ondergronds geleë. Die dood was vir die Egiptenare slegs ’n oorgang na ’n nuwe lewe. Die onderwêreld was net ’n spieëlbeeld van die vorige lewe. Die Grieks-Romeinse beskrywings van die hiernamaals kom van skrywers soos Homerus en Vergilius wat breedvoerig oor die reise van Odusseus en Aeneas in die hiernamaals geskryf het. Hades en die Elisiese velde (ook die Eilande van die Geseëndes genoem) was gedeeltes van die doderyk. Hades was die ewige “hel” en was aanvanklik op die westelike rand van die wêreld geleë (die Duaat van die Egiptenare was weer in die westelike woestyn geleë). Mense het later geglo Hades was ondergronds en kon deur grotte na benede of deur die Rivier van Smarte en die Rivier van Jammerklagte bereik word. Dan was daar ook die nege kronkels van die Rivier van Haat, die Styx. In Hades was daar ’n folterkamer (Tartarus), wat die voorloper van die Rooms-Katolieke vagevuur was. Volgens Homerus was daar hier sprake van nadoodse geregtigheid waar daar in die doderyk verantwoording gedoen moes word vir aardse optrede. Die Romeinse dooies is nie vir ewig gestraf nie en kon ná 1 000 jaar na Elisium terugkeer waar hulle gereïnkarneer kon word. Sommige Griekse skeptici het nie in gode of die hiernamaals geglo nie. Die mens skep die helse onderwêreld self, het hulle geglo. Lucretius (100 – 55 v.C.) het gesê dood is dood, en die hel is net daar om mense mee bang te maak – iets waarin baie mense vandag ook glo. Lewensangs, het hy gesê, is die hel: angs oor pyn, verdriet, siekte en die dood – ’n soort eksistensiële angs wat herinner aan Sartre, dus.

Die Christelike geloof in ’n hemel en ’n hel kom van die Jodedom. Laasgenoemde se beskouinge van die doderyk is weer deur die Mesopotamiërs en die Perse beïnvloed. Die idee van ’n hemel, ’n aarde en ’n benedewêreld kom juis van die Mesopotamiërs – ook onder meer die verhaal van Noag, die sondvloed en die ark kom van hulle. Die idee van ’n apokaliptiese einde en ’n wederopstanding kom weer van die Perse. Die Persiese profeet Zarathoestra (Zoroaster) het beweer die siele van gestorwenes sou eers individueel beoordeel word waarna hulle of hemel of hel toe gestuur sou word. Uiteindelik is daar ’n apokalip-tiese gebeurtenis waartydens die aarde skoongemaak word en die dooie siele weer opstaan. Die eerste Hebreër wat oor die wederopstanding gepraat het, was die profeet Esegiël. Volgens die Jode is die doderyk die sjeool. Die dooies gaan egter nie direk ná hul afsterwe daarheen nie, maar bestaan eers as skimme in ’n soort skimmeryk. Die sjeool bestaan uit Gehenna en die Hof van Eden. Ná foltering en straf in Gehenna, kon hulle na die Hof van Eden gaan. Van hierdie idees het in latere jare verander. Daar was byvoorbeeld ’n sterk Hellenistiese invloed op die denke van die latere Jode. Plato het die idee van ’n skimmeryk (Homerus) afgewys, maar gemeen die onsterflike siel, die draer van die persoonlikheid van die mens, word deur die liggaam vasgehou. Ná die dood vergaan die liggaam en die siel styg op na die hemel. In die tyd voor Jesus se geboorte was daar verskillende groepe Jode met uiteenlopende sieninge van die hiernamaals. Die Sadduseërs, wat meestal uit die Joodse aristokrasie en geestelike leiers bestaan het, het in geen hiernamaals geglo nie. Die Fariseërs, die Joodse middelklas, het in die wederopstanding ná ’n oordeelsdag geglo. Die Essene het volgens die Dooi See-rolle in die Hellenistiese idee van ’n onsterflike siel geglo wat ná ’n apokalips weer sou opstaan.

Die Islam is sterk deur die opvattings van die Christen- en Jodedom beïnvloed en so word ’n ewigdurende verblyf in ’n vlammehel, ’n paradys en ’n laaste oordeel ná ’n allesvernietigende apokalips ook deur Moslems aanvaar. Wanneer die Messias na die aarde terugkeer, sal die wêreld vergaan. Die ver- skyning van al-Dajjal, die “valse” Messias, sal die eerste aankondiging van die einde van die wêreld wees, sê die nuwe Nederlandse atlas van die hiernamaals. Dajjal is niemand anders as Satan nie. Hy sal veertig jaar regeer waarna daar ’n groot eindstryd sal wees. Die goeie sal oorwin, en geloof, geregtigheid en vrede sal herstel word. Volgens die Koran is daar sewe hemels en sewe afdelings in die hel. Die hoogste hemel is die Paradys en die hoogste afdeling in die hel is Djahannam. Djahannam is dieselfde as die Jode se Gehenna. Volgens tradisionele interpretasies van die Koran is daar in die sewende hemel slegs mans. Die goeie vroue is elders. Christene moet egter nie hul oë hieroor rek nie – daar was in die Christendom ook lank twyfel of vroue hemel toe sou gaan. By die eerste ekumeniese vergadering van die kerk in Nicea (325 n.C.) is daar lank gestry oor of die vrou ’n siel het. Selfs vandag mag vroue in sekere kerke nie predikante wees nie. Die storie dat martelare in die Paradys elkeen 72 maagde of sogenaamde hoeri’s sal kry, is welbekend. Laasgenoemde is pragtige, rondborstige maagde, so mooi soos korale en “heerlijk als robijnen”, berig die Geïllustreerde Atlas van het Hiernamaals. Die Atlas wys egter daarop dat baie Aramese woorde in die Koran gebruik is, en volgens die jongste navorsing het die woord “maagde” in Aramees niks met vroue te doen nie. Die woord wat in die Koran vir maagd gebruik word, beteken in Aramees “wit” en dui op wit druiwe. ’n Teleurstelling kan dus dalk op hedendaagse sogenaamde martelare wag ... Die ander manne sonder vroue in die Paradys kan darem vertroosting vind in die arms van “schone jongelinge”, terwyl daar te midde van blomme, voëlgesang en vrugtebome ook riviere van wyn en heuning vloei. “Wat de moslim in het aardse leven niet is toegestaan, mag in de hemel wel,” volstaan die Atlas.

In die Christendom was daar deur die eeue verskillende sieninge van die hiernamaals. So byvoorbeeld kom die “mite” van Jesus se neerdaling na die hel uit die Apokriewe evangelie van Nikodemus. Dít het veral sterk neerslag gevind in die Oosters- Ortodokse kerke, en sedert die elfde eeu ook in die Weste en veral in Suid-Europa. In die Westerse protestantse lande speel Luther en Calvyn se insigte oor die aard van God, die hiernamaals en die lewe ná die dood vandag nog ’n rol. Die hiernamaals van Luther en Calvyn is ’n sobere plek, en in die geval van Calvyn was die hemel net vir uitverkorenes beskore. Erasmus het nie heeltemal hiermee saamgestem nie. Volgens hom was die lewe en ’n plek in die hiernamaals ’n kwessie van kies tussen goed en kwaad – hy was ook van mening dat die mens geneig is om eerder die goeie as die kwade te kies. Die hemel van Luther en Calvyn stem grotendeels ooreen met dié van Rooms-Katolieke skolastici. So het Luther bevind die siel gaan sonder die sterflike liggaam hemel toe omdat urine en ontlasting nie daar voorkom nie. Tog glo die Hervormers aan ’n weersiens van geliefdes en bekendes in die hemel. Gesinsverband of huwelike sou egter nie herstel word nie, omdat dít die aandag van God sou aftrek. Nóg Luther nóg Calvyn en hul volgelinge het kennis geneem van hul tydgenoot Copernicus se teorieë. Hulle het steeds geglo die aarde is die middelpunt van die heelal met ’n hemelsfeer daarbo. Ná die oordeelsdag sou die aarde deur vuur gesuiwer word, en die hel sou onder in die binneste van die aarde wees. Volgens Luther sou mense die nuwe aarde kon besoek. Die Elberivier sou uit ’n stroom van pêrels en edelgesteentes bestaan en reënbuie van munte sou uit die hemel val. Bome sou silwer blare hê en goue vrugte dra. Calvyn het ook ’n nuwe aarde voorsien, maar die uitverkorenes sou hulle nie daar tuismaak nie. Hulle sou die nuwe aarde net vanuit die hemel daarbo kon betrag. Volgens die Atlas is daar baie gestry oor wanneer die oorledenes se siele die hiernamaals sou binnegaan. Lutherane het nie soos die Rooms-Katolieke Kerk in die vagevuur – waar die dooies ’n suiweringsproses kon deurmaak – geglo nie. Hulle glo eerder die dooies “oornag” in die graf totdat hulle gesuiwer is of tot ná die oordeelsdag. Lutherane sluit hier aan by die Moslems se siening dat gestorwenes in die graf deur twee engele, Munkar en Nakir, oor hul lewe op aarde ondervra word en daarna na die hemel of die hel gestuur word. Volgelinge van Calvyn het geglo die siel rus ’n rukkie in die graf – ten volle bewus van die teenwoordigheid van God – waarna dit hemel of hel toe sou gaan.

Al dié sieninge het deur die jare baie veranderinge ondergaan. Vandag glo min mense nog dat die hemel of die hel ’n plek is. Daar word eerder van energiestrominge gepraat. Die kwantum-fisika het tot ’n magdom nuwe idees gelei, en van die voorste fisici beweer daar is nie net een heelal nie, maar elf. ’n Mens kan volgens hulle gelyktydig in meer as een heelal leef sonder dat hy of sy dit weet ... Daar heers in moderne kerke groot verwarring en onsekerheid oor die hiernamaals en wat ná die dood gebeur. Eintlik kan geestelike leiers en die kerk nie verkwalik word dat hulle nie meer ’n finale antwoord oor die lewe ná die dood het of wil gee nie. Ons kyk, soos Paulus gesê het, in ’n “dowwe spieël”.

Volgens die skrywers van die Geïllustreerde Atlas van het Hiernamaalshet die hemel en die hel in die 20ste eeu aansienlik vervaag en word die klem in hedendaagse teologiese en filosofiese gesprekke eerder geplaas op die vraag of die siel onsterflik is en of daar dus lewe ná die dood is. Met die tong baie diep in die kies, word die hedendaagse hiernamaals as ’n metrokaart uitgebeeld. Daar is die stasies na die Hemel en die Hel (pers), na Iets en Êrens (groen), na Niets en Hemelse Leegte (geel) en na In die Wolke en Doemdorp (rooi). Dan is daar ’n sweefspoor van Geesteshof na Lig (blou) met allerlei New Age-verskynsels as stasies soos Tantra Gardens, Chakra, Soefisme en selfs ’n Kübler-Ross Allee en Tarot Hill. Op pad na Hemelse Leegte verskyn die name van teoloë en filosowe soos Karl Rahner, Karl Barth, Paul Tillich en Immanuel Kant. Stasies na die Hel heet onder meer Folterplaats, Pijnwijk, Vuurhaarden en Satansheim. Op dieselfde spoor na die Hel kan ’n mens egter by die stasie Tranendal ’n trein haal na Vergiffenis met stasies soos Vagevuur en Voorgeborchte tussenin.

Die Nuwe Testament is maar vaag oor hoe die hemel lyk. Daarom het die beskrywing in Openbaring van die Nuwe Jerusalem, die stad van Christus, sterk aanklank gevind by die ou kerkvaders, en veral die Heilige Augustinus. Volgens Openbaring 21 is dié stad ‘n vierkantige, ommuurde stad met twaalf fondamente en twaalf poorte. Op die poorte is die name van die twaalf stamme van Israel geskrywe. Die twaalf fondamente het die name van die apostels gekry. Later in die geskiedenis het mense meer verstedelik en is die nuwe Jerusalem in hul gedagtes ingerig soos hul eie stede met katedrale, gragte en parke. Kerke in elke tydvak, soos die Bisantynse tyd, die Middeleeue en Renaissance was in kleine ‘n beeld van die hemelse stad. So is daar op hierdie kaart ook verskeie kerke, soos die Maria-tenhemelopnemingskerk (1), Die Kerk van die Heilige Kruis (2), die Spiritus Sanctus-kerk (3) en die Agnus Dei-kerk (4). Hierdie simmetriese stad is op die kaart omring met ‘n blommeveld, vrugteboorde, ensovoorts. Verskeie kerkvaders en heiliges word ook vereer, soos met die Augustinus-toring en die Hiëronymus-toring, en ook die strate is na kerkvaders en heiliges genoem, terwyl daar ‘n Kardinaalspark is en ‘n Mattheus-plein.

AFLEVERING 1:

MUMMIFICATIE: DE IDEALE VOORBEREIDING OP HET VOORTBESTAAN



De oude Egyptenaren waren van mening dat de mens uit verschillende componenten bestond. Allereerst had iedereen een zogenaamde ka. De ka, afgebeeld als twee geheven armen, was de energie en de levenskracht die met het lichaam verbonden is. Hiernaast bezat de mens een ba, weergegeven als een fladderende vogel met een mensenhoofd. De ba was het meest verwant aan wat in het christendom als ziel wordt gezien, zeg maar de onstoffelijke essentie in het stoffelijke omhulsel. De ba verliet het lichaam tijdelijk bij het overlijden, om er in het dodenrijk weer in terug te keren. Deze hereniging van de ba met het lichaam was het einddoel van alle begrafenisrituelen. Als alles volgens plan verliep, kon de overledene daarna voortleven in het hiernamaals. Om die hereniging mogelijk te maken, moest het lichaam behouden blijven. Mummificatie bracht uitkomst.

De Griekse historicus Herodotus beschreef in de 5de eeuw v.Chr. in zijn Het verslag van mijn onderzoek hoe dit in grote lijnen in zijn werk ging. Hij onderscheidt daarbij drie vormen in rangorde van kostbaarheid. Ze hebben gemeen dat allereerst de ingewanden uit het lijk verwijderd moeten worden, om rotting en bederf tegen te gaan. Bij de duurste methode, weggelegd voor de upper class, peuteren gespecialiseerde mummificatiepriesters de hersenen van de overledene zo veel mogelijk met een kromme, bronzen haak via de neusgaten uit de schedel (of soms via een gat in het achterhoofd). Eventuele restanten worden met behulp van een kruidenmengsel opgelost. Met een vuurstenen mes maakt men vervolgens een snee aan de linkerzijde van het lichaam. De ingewanden worden verwijderd en de buikholte grondig gereinigd en gespoeld met palmwijn en een kruidenextract. Vòòrdat de opening weer dichtgenaaid wordt, vult men de holte op met een mengsel van welriekende kruiden, hoewel het ook niet ongebruikelijk is om zand, klei of zaagsel als vulling te gebruiken. Vervolgens bedekt men het lijk precies zeventig dagen met natron, een mengsel van zout en soda. Omdat de natron de ogen kan aantasten, worden de oogkassen opgevuld met linnen kussentjes. Na deze periode wordt het lichaam gewassen en in met gom ingesmeerde repen linnen gewikkeld. Tijdens de mummificatie zeggen de priesters spreuken uit het dodenboek op, om een behouden vaart naar het dodenrijk te garanderen. Soms steken ze deze spreuken op stukjes papyrus tussen de windsels van de mummie.

Hierna gaat de overledene terug naar de familie. De familieleden leggen het lichaam in een houten kist, in de vorm van een menselijk figuur. Het eindstation wordt bereikt wanneer deze sarcofaag rechtop wordt gezet tegen een muur van de grafkamer.

Naast de duurste methode kenden de oude Egyptenaren twee varianten voor de minder bedeelden. Bij de goedkoopste verwijdert men de ingewanden niet minutieus, zoals bij de dure methode, maar wordt het lijk alleen met een laxeermiddel bewerkt. Na de verplichte zeventig dagen soda- en loogbehandeling komt het vervolgens retour. Bij de iets duurdere tussenvorm blijft het snijmes eveneens buiten gebruik, maar wordt er via de anus jeneverbesolie in de buikholte gespoten. Met dichtgestopte anus wordt het lijk vervolgens de voorgeschreven tijd in soda gelegd. Na zeventig dagen komt bij het openen van de anus vanzelf een dunne brij van darmen en ingewanden vrij. Bovendien is dan ook al het vlees weggevreten, zodat alleen de huid en de botten zijn overgebleven.
De gewoonte om de doden te mummificeren, ontstond vanaf ongeveer 3000 v.Chr., aanvankelijk alleen bij vooraanstaande personen, waaronder uiteraard de farao en zijn familie. In het begin werden de ingewanden nog niet verwijderd. Pikant overigens is dat men volgens Herodotus bij het overlijden van een buitengewoon knappe of gerespecteerde echtgenote van de farao drie tot vier dagen met mummificeren wachtte, om necrofilie te voorkomen. Sommige priesters hadden kennelijk vrij ruime opvattingen over het begrip dodencultus.

In het oud-Egyptische Middenrijk kwam de techniek om de hersenen te verwijderen in zwang, en pas in het Nieuwe Rijk gingen àlle ingewanden eruit. Die ingewanden bleven overigens bewaard, want zonder ingewanden was het lichaam niet compleet voor de eeuwigheid. Opvallend genoeg gold dit niet voor de hersenen. Die waren voor de Egyptenaren volstrekt onbelangrijk, want men zag het hart als de plaats waar gevoel, verstand en geest huisden. Het hart werd na behandeling teruggestopt in het lichaam, de hersenen verdwenen tijdens het mummificatieproces gewoon in de afvalbak. De rest van de organen werden geconserveerd en bijgezet in het graf van de oude Egyptenaar. Dat gebeurde meestal in vier vazen of canopen in de vorm van de zonen van de god Horus bewaard, met daarin de verpakte ingewanden. Darmen, maag, longen en lever kregen zo hun eigen wekglas van de dood, ieder met een eigen beschermgod. Dat waren respectievelijk Kebehsenuf (de valk), Duamutef (de jakhals), Hapy (de baviaan) en Amset (het mensenhoofd).

Vier canopen met geconserveerde ingewanden

Lichaamsdelen als ogen, oren, mond, neus, geslachtsdelen en borsten waren uiteraard ook noodzakelijk in het hiernamaals. Deze werden op de linnen verpakking van de mummie naar het leven gemodelleerd. Een masker liet bijvoorbeeld de gelaatstrekken van de overledene zien. Bij gewone mensen was dit een beschilderde linnenkartonnage, bij koninklijke mummies werden gouden maskers gebruikt – denk bijvoorbeeld aan het befaamde masker van Toetanchamon.

Het bijzetten van de sarcofaag en de canopen in het graf was vervolgens het hoogtepunt van het bestaan en een gebeurtenis waarvoor iedereen zijn leven lang spaarde. Al tijdens het leven liet men een graf bouwen en versieren, bestelde men de kist en kocht men - in luxe uitvoering - de verschillende zaken die men naar het hiernamaals wilde meenemen. Belangrijk bijvoorbeeld waren de zogenaamde ushabti’s, kleine beeldjes die in het dodenrijk zouden veranderen in dienaren voor de overledene.

Zeventig dagen na het balsemingproces begaf een lijkstoet zich naar het graf, dat deel uitmaakte van een dodenstad. Deze dodensteden bevonden zich in het westen, aan de rand van de woestijn, weliswaar afgelegen maar nog altijd in het zicht van de levenden. Aangekomen bij het graf tilden de begrafenisgangers de mummie uit de kist. Een priester met het jakhalsmasker van mummificatiegod Anubis hield de ingewikkelde vast, waarna het magisch ritueel van de mondopening kon beginnen. De priester opende mond, ogen, oren en neus van het lijk, opdat de overledene weer de macht over zijn zintuigen kreeg en offerspijzen kon aannemen. Hierna kon de familie afscheid nemen. De aanstaande reiziger naar het hiernamaals werd weer in de kist gelegd en was, na het brengen van de nodige dodenoffers, klaar voor de trip. Vooral de tombes van farao's werden volgestouwd met nuttige artikelen voor de overledene, waaronder geld voor het onderhoud van de priesters die jaar na jaar de rituele handelingen moesten verrichten ter ondersteuning van de dode. Ook de nabestaanden van eenvoudiger lieden kwamen na de begrafenis overigens regelmatig terug om voor de dode te bidden en om voedsel en wierook te offeren. Op deze wijze bleef er contact tussen de wereld van de levenden en die van de doden. Niet-gemummificeerde doden, of doden waarvoor niet de juiste begrafenisrituelen waren uitgevoerd, verging het slechter. Hen wachtten verdoemenis en straf als kopvoeter.