zondag 9 maart 2014

DANSE MACABRE TUSSEN HEMEL EN HEL

Voor de een vormt het de jaarlijkse onderdompeling in hemelse sferen, voor de ander staat het gelijk aan een bezoek aan de diepste onderaardse hellekrochten, inclusief het helse kabaal van zwaar benevelde demonische wezens. Maar hoe je het ook wil bekijken, de carnaval is jammer genoeg of is het gelukkig weer voorbij. Ach, maar het is niet aan ons om op deze plaats daarover te oordelen.

 
 
Fresco van een dodendans (detail) in de heilige Mariakerk in Beram (Kroatië), met onder meer een boer, een rijke vrouw en een hoge geestelijke.
 
Carnaval is voor sommigen nu eenmaal een serieuze traditie gehuld in volksvermaak die op een of andere manier verbonden is met eeuwenoude lenteriten. Ook de oude Germanen en de Romeinen kenden namelijk zo hun gebruiken op dit gebied. Vaak markeerden zij het begin van het nieuwe jaar en dus het afscheid van het oude jaar. De Romeinen namen hiervoor trouwens uitgebreid de tijd. Niet voor niets telde hun jaar slechts tien 'echte' maanden - van maart tot en met december - die nog steeds terug te vinden in onze benamingen met september als 7e tot en met december als 10e maand. Tijdens de andere twee maanden lag het leven min of meer stil, zeker van het perspectief van de landbouw, het werken op het land. Januari en februari waren daarom 'feestmaanden', met onder meer een belangrijke rol weggelegd voor de god Janus, de god die twee kanten - oud en nieuw - uitkijkt (zie Januskop). Janus werd aangeroepen aan het begin van de zaai- en oogstseizoenen, evenals bij huwelijken en geboorten. Janus was als het ware een soort goddelijke portier van en naar nieuw leven. Niet voor niets werd zijn naam in een adem genoemd met de zogenaamde Saturnaliën, ter ere van de god Saturnus, aan het begin van de zonnewende (21 december), feesten in aanloop naar de lente.

 
Janus(kop) Vaticaan Museum,  Rome

Ook de Germaanse volkeren kende dergelijke lenteriten, waarbij met groot vertoon afscheid werd genomen van de winter en de wintergeesten. Vermoedelijk waren bepaalde gebruiken in de Middeleeuwen hier nog op gebaseerd. Om een echt nieuwe start te kunnen maken, was het nodig dat eerst alles op z'n kop gezet werd. Voordat men weer tot de dagelijkse gang van zaken kon overgaan, werd deze en dus ook de maatschappelijke orde eerst als het ware omgekeerd. Zo kon het zijn dat de dorpsgek benoemd werd tot dorpsleider, om na enkele dagen van feestelijkheden weer afgezet te worden, waarmee de orde werd hersteld. De uitverkorene stond zo symbool voor het oude. Om het nieuwe een kans te geven, moest het eerst vernietigd worden: Le sacre du printemps, het lenteoffer verpakt in allerlei rituelen.*  Deze vernietiging van het oude zien we nog terug in het carnavalsgebruik, waarbij op de laatste avond een grote pop of een masker verbrand, in het water gegooid of begraven wordt.

 
Het Mooswief te Maastricht, vlak voor de rituele onderdompeling.
 
 
De meest fervente carnavalsvierders zien juist in dit omgooien van de maatschappelijke verhoudingen één van de grote verdiensten van het carnaval. De massale verkleedpartij heft tijdelijk alle sociale verschillen op en biedt aldus de mogelijkheid om op voet van gelijkwaardigheid met elkaar in contact te komen. Met gezonde spot kan men vervolgens zijn hart luchten en zo de basis leggen voor hernieuwd gemeenschapsgevoel. Alle frustraties hebben een uitlaatklep gekregen en de gemeenschap kan weer als vanouds functioneren. Wellicht dat de wens meer dan eens de vader van de gedachte is, maar de gedachte zal ongetwijfeld vol goede bedoelingen zijn. Het zal niemand verbazen, dat de euforische werking van alcoholnevelen de klare blik op de werkelijkheid ook wel eens zou kunnen vertroebelen. Maar wie zal het zeggen, carnaval als democratische smeerolie voor de vastgeroeste standenmaatschappij? Met de uniformiteit van de kostuums als middel om de onderlinge maatschappelijke verschillen te verstevigen?

 
Fragment van een 15e eeuws fresco in de Heilige Drie-eenheidskerk te Hrastovlje, (Slovenië), waarop diverse hoogwaardigheidsbekleders (zie ) staan afgebeeld naast eenvoudige lieden)

Dit beeld van de uniformiteit doet sterk denken aan de zogenaamde dodendans, de danse macabre, die de wand van behoorlijk wat kerkgebouwen heeft versierd. Wellicht is hij voor menigeen vooral bekend van een prachtige muziekstuk * *van Camille Saint-Saëns (1835-1921), ook al kennen we dat meestal weer in eerste instantie van de Efteling (Het Spookslot). Toch waren dodendansen al in de late middeleeuwen buitengewoon populair. Zij stonden in het teken van momento mori, het gedenk te sterven, en vormden een waarschuwing dat het aardse bestaan slechts van voorbijgaande aard was waarvoor men later - in eeuwigheid -  ter verantwoording zou worden geroepen. Het mag duidelijk zijn, dat wie zich schuldig maakte aan een leven vol zonden, dit in het hiernamaals zwaar zou moeten bekopen. Opvallend was dat met name degene die het in het hiernumaals vooral materieel voor de wind ging, zich extra zorgen moest maken.

Dodendans waarin mensen van verschillende rangen en standen door de dood worden opgehaald. Fragment van een fresco in de Discipelenkerk, Clusone, Bergamo, Italië.

Wie zo'n dodendans nader bekijkt ziet een rij - eigenlijk een rei of rondedans - dansende personen van verschillend allooi en allure die allen vergezeld worden door een (hun) eigen skelet. Hiermee wil men uitdrukken dat we in de dood allen gelijk zijn, een bleek geraamte. Het komt nu niet aan op uiterlijkheden, maar op het innerlijke, de reinheid van de ziel. In dit opzicht zal volgens de gedachtegang van de dodendans de omkering van de maatschappelijke orde - met de maatschappelijk bevoorrechten nu in de rol van de grootste zondaars - permanent zijn.

The intrigue (James Ensor, 1890)

Carnaval en het principe van de dodendansen zijn naar ons idee op schitterende wijze met elkaar gecombineerd door de Belgische kunstenaar James Ensor. Op zijn schilderijen komen doodsdreiging, carnavalesk vertier en maatschappijkritiek op een bijzondere wijze uit de verf. Helse angst en hemels genot kunnen dus wonderwel samen gaan. Ook al is carnaval voor de een identiek aan een bezoek aan de hel van de Barok (waarover later meer) en voor de nader de jaarlijkse onderdompeling in een warm bad van nostalgie zonder de rimpeltenen na afloop. Maar per slot van rekening is de hel voor alle duivels per definitie een hemels oord. Voor de twijfelaars is er daarom altijd nog de mogelijkheid om op Vastenavond een bezoek te brengen aan café 't Duvelke, gelegen in de Helstraat, nabij de Paradijsstraat. Kortom, er is altijd sprake van keuzevrijheid. Waar gaat dus de volgende danse macabre heen?

 
de hemelse hel?
(Café 't Duvelke, Sittard)


* het louteringsproces van carnaval is meesterlijk beschreven in de roman Naar de overkant van de nacht van Jan van Mersbergen; lees dat boek!!
** voor een ieder die het zich niet zo snel voor de geest kan halen, een bijzondere versie met animatie:
http://www.youtube.com/watch?v=z0glOYQBlSA